23 DECEMBER 1931
1225
teeren op een stukje chocolade of iets dergelijks. Dit is per
kind slechts een luttel bedrag, maar vermenigvuldigd met
2300 toch een belangrijke uitgaaf. De muziek wordt welis
waar gratis aangeboden, doch ieder weet, dat dit toch uit
gaven medebrengt in den vorm van een gratis consumptie
voor de muzikanten. De commissie voor den volkszangdag
doet alles reeds zoo zuinig mogelijk, doch zou met f 100.
extra zeer zijn gebaat. Spr. meent, dat het op den weg van
den Raad ligt, hier de helpende hand te bieden en doet het
voorstel den post voor dit jaar te verhoogen tot 600.
De heer GRUIJS verzoekt, naar aanleiding van de woor
den vaq den heer B r a n t j e s, eenige opmerkingen te
mogen maken. Het kan wel zijn, dat de volkszangdagen eenig
nut afwerpen, maar Spr. heeft daarvan nog nooit iets ge
merkt. Als men beluistert wat de jeugd op straat zooal aan
zangnummers ten beste geeft, is dat niet veel moois. In elk
geval hoort men dan geen volkszangliederen, doch deunen
van het genre „Zandvoort aan de zee!" Bij Spr. is de vraag
gerezen, of de gelden, nu al eenige jaren voor volkszang
uitgegeven, wel goed besteed zijn. De heer B r a n t j e s heeft
zooeven openlijk verklaard, dat een deel van de gelden op
gaat aan rondjes voor de muzikanten. Is dat wel de bedoeling
van de subsidie? Veel beter zou het Spr. lijken, als men het
geld gebruikte om het zangonderwijs in de scholen te ver
beteren of aan te moedigen. Overigens gelooft Spr. niet, dat
men van het zangonderwijs groote resultaten mag verwach
ten. Ons volk zingt nu eenmaal weinig. Behalve aan strijd
liederen voor massabetoogingen schijnt de Nederlander aan
zang geen behoefte te hebben. Spr. verzoekt daarom te willen
noteeren, dat hij tegen dezen post is.
De VOORZITTER zet uiteen, dat het nut van de volks
zangdagen niet ligt in die enkele maal per jaar, dat de lieder-
ren op straat gezamenlijk worden gezongen, maar juist in de
voorbereiding daarvan: het aanleeren van de liederen. Elk