23 DECEMBER 1931
1233
Burgemeester en Wethouders een objectief en diepgaand
onderzoek zullen instellen.
Spr. begrijpt volkomen, dat de R.K. raadsleden meer
waarde hechten aan de woorden van een priester dan aan
de zijne. ,,Ik ben," aldus Spr., „maar een eenvoudig arbeider,
„doch tart een ieder te zeggen, dat ik gelasterd heb. Voor
„mij zijn de woorden van mijn overleden vrouw meer waard
„dan van 10 priesters! Voor mij is de zaak hiermee afgedaan,
„ik zal er niet meer over spreken."
De VOORZITTER begrijpt volkomen, dat het voor den
heer Van Houten pijnlijk is om over dit onderwerp te
spreken. Het is echter onjuist te beweren, dat Burgemeester
en Wethouders hem daartoe hebben geprest. De vage be
schuldiging in een publiek stuk als het Centraal Rapport
heeft Burgemeester en Wethouders den plicht opgelegd een
nadere uiteenzetting van de feiten te vragen. De heer Van
H o u t e n zegt nu wel, dat de zaak hiermede voor hem is
afgedaan, maar het kan nog wel noodig zijn, dat hij er
nogmaals over zal moeten spreken. Nu weer heeft hij nieuwe
beschuldigingen de raadzaal ingeslingerd, door te zeggen,
dat er ook op andere vrouwen een geestelijke druk is uit
geoefend. Dit zal moeten worden waar gemaakt en de heer
Van Houten zal dienen te beginnen met de namen van
de betrokkenen te noemen. Zonderdat is een onderzoek niet
mogelijk.
De heer COHEN gevoelt zich verplicht den Wethouder te
antwoorden op hetgeen deze zooeven zeide. In de vergade
ring van 1.1. Vrijdagmiddag heeft Spr. gezegd, dat Burge
meester en Wethouders de zaak niet behoorlijk hebben on
derzocht. Indien het College geïnformeerd had bij den Ge
neeskundigen Dienst, zou het beter ingelicht zijn. Deze uit
latingen neemt Spr. ten volle voor zijn rekening. Alvorens ze
uit te spreken, heeft hij ze degelijk overdacht en zelfs op
schrift gesteld. Spr. kan er nu aan toevoegen, dat hij per-