124 23 FEBRUARI 1931 tekas wordt gestort, het geraamde winstcijfer niet aanmerke lijk zal overschrijden. De heer VAN VEEN brengt in herinnering, dat het verplicht minimum-verbruik is ontstaan in een tijd, dat er onder de burgerij veel verzet was tegen de Waterleiding. Het lag dus voor de hand om elk gezin tot een redelijk minimum- verbruik, althans tot betaling daarvan, te verplichten. Nu er van zulk een verzet geen sprake meer is, kan naar Spr.'s meening de verplichting tot betaling van een minimum- verbruik gevoeglijk vervallen. Het is nu eenmaal onbillijk iemand te laten betalen voor kubieke meters water, die hij niet heeft verbruikt. In zooverre vindt Spr. het voorstel van den heer Haaiman dan ook volkomen logisch. Deze had evenwel zonder bezwaar verder kunnen gaan in de door Spr. bedoelde richting. Voor zoover de financieele uitkomst van het bedrijf zou lijden onder afschaffing van het verplicht minimum, zou b.v. voor het verbruik beneden 10 M3 per kwartaal een hooger prijs per M3 kunnen worden vastgesteld. De heer SGHRAUWEN ziet niet in, dat aan de door den heer Haaiman voorgestelde regeling administratieve bezwaren verbonden zouden zijn, integendeel, Spr. verwacht daarvan een vereenvoudiging van de administratie, daar er dan maar tweemaal in plaats van viermaal per jaar meter opneming behoeft plaats te hebben en rekeningen opgemaakt behoeven te worden. Spr. heeft dan ook geen bezwaar tegen het voorstel-H a a 1 m a n. Met het denkbeeld van den heer Van Veen, om het verplicht minimum-verbruik af te schaffen, kan hij zich echter niet vereenigen. In dit verband trekt Spr. een vergelijking tusschen een abonnement op de Waterleiding en een dito op de Ned. Spoorwegen en wijst er op, dat de houder van laatstgenoemd abonnement, al maakt hij daarvan maar drie maal per jaar gebruik, toch

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1931 | | pagina 124