130 23 FEBRUARI 1931. daarin, dat door verlaging van het minimum-verbruik van 240 op 156 M3 per jaar de muntgasverbruikers tegenover de verbruikers van gas over den gewonen meter in een bevoorrechte positie zouden komen. Dat het prae-advies afwijzend is verwondert hem niet zijn partijgenoot Haaiman heeft er al zoo juist op gewe zen, dat men hier nu eenmaal het standpunt inneemt, dat er van de zijde der S.D.A.P. niets goeds kan komen. Spr. wenscht zijn voorstel echter desondanks te handhaven en wil daarbij nog eens uitdrukkelijk verklaren, dat de handel wijze van Burgemeester en Wethouders in deze beneden peil is. De VOORZITTER komt daartegen op. In de vergadering van 5 Januari j.l. is na de beëindiging der discussies over het voorstel van Burgemeester en Wethouders, betreffende het vaststellen van een verplicht minimum-verbruik van gas over den gewonen meter, door den Voorzitter gezegd, dat het voorstel van den heer Van Houten daarmede niet van de baan was. En nu reeds is over dat voorstel prae- advies uitgebracht. Dat dit prae-advies niet meegaat met het voorstel, heeft zijn omschreven reden. Spr. kan dan ook volstrekt niet inzien, dat de handelwijze van Burgemeester en Wethouders in deze „beneden peil" zou zijn. Wethouder ESBACH zegt, dat nog nader onderzocht zal worden, of door den heer Van Houten indertijd een schriftelijk voorstel is ingediend. Van den uitslag van dat onderzoek zal de heer Van Houten bericht ontvangen. De heer Van Houten noemt de handelwijze van Burge meester en Wethouders beneden peil, doch om dat aan te too- nen, wordt het aangevoerde in het prae-advies geheel uit zijn verband gerukt. De bewering van Burgemeester en Wet houders, dat de muntgasverbruikers dan een bevoorrechte positie zouden innemen tegenover de verbruikers van gas

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1931 | | pagina 130