23 FEBRUARI 1931. 131
over den gewonen meter, slaat niet zooals de heer Van
Houten beweert op het feit, dat in de vergadering van
5 Januari j.l. op voorstel van Burgemeester en Wethouders
is besloten het minimum-verbruik van gas over den gewonen
meter op 240 M3 te stellen, maar op het volgende. De
muntgasverbruiker betaalt 8 cent voor 1 M3 gas evenals de
verbruiker over den gewonen meter; wat hij meer betaalt,
is installatie- en meter-huur. De kosten aan onderhoud,
rente en aflossing bedragen volgens de rekening over 1929
per verbruiker f 4.50 per jaar, terwijl er slechts gegarandeerd
is een ontvangst van f 2,40. De dekking der kosten is dus
op verre na niet verzekerd. Verlaagt men nu het minimum-
verbruik, dan beteekent dit, dat het bedrijf er nog meer op
toe moet leggen en daarom zeggen Burgemeester en Wet
houders in hun prae-advies, dat de muntgasverbruikers dan
een bevoorrechte positie zouden innemen tegenover de
verbruikers van gas over den gewonen meter. Juister ware
„een nog meer bevoorrechte positie."
Het gemiddeld verbruik van muntgas is 388 M3. Het
bedrijf ontvangt dus gemiddeld per verbruiker, doordat het
muntgas 1 cent per M3 meer kost, hieraan f 3,88, terwijl
het f 4,50 betaalt; het legt er dus al een vrij groot bedrag
op toe. Burgemeester en Wethouders vinden derhalve geen
reden aanwezig om tot verlaging van het minimum-verbruik
over te gaan.
Het voorstel van den heer VanHouten wordt
daarop in stemming gebracht en verworpen met
17 tegen 6 stemmen.
Tegen: de heeren Van de Ven, Broos, Van Ooste
rum, Van Veen, Zijlmans, Brantjes, Esbach, Schrau-
wen, Loonen, Van Mierlo, Gerutti, Van Noort,
Ku ij laars, Van der Ven, Van Buitenen, Elich en
K r o o n e.