25 FEBRUARI 1931.
151
het adres van de grootste fractie in dezen Raad, de R. K.,
die dank zij den uitslag der vorige verkiezingen de macht
heeft gehad en daarvan voor zich een dankbaar gebruik
heeft weten te maken, getuige o.a. de m.i. onwelwillende
houding, die zij bij mijn voorstel in de laatste raadszitting
om de behandeling dezer begrooting nog eenige dagen uit
te stellen ook toen weer heeft aangenomen. Wat van deze
zijde in de vorige jaren is voorgesteld of aangevoerd tot
verbetering van gedane voorstellen, heeft op enkele kleine
uitzonderingen na steeds een afwijzende houding der over
zijde uitgelokt, zij het dan ook dat eenigen tijd later
diezelfde voorstellen, ter tafel gebracht van de zijde van
Burgemeester en Wethouders, met vlag en wimpel werden
aangenomen. Niet waar, Mijnheer Van de Ven, „het
tempo" beviel de heeren niet, maar intusschen, nadat ons
weer een nederlaag was toegebracht, waren de heeren van
de overzijde er pas achter gekomen, wat in dezen tijd
noodig en nuttig was voor hun schaapkens en wat er te
dien opzichte leefde in de rijen hunner kiezers. Ik wensch
hier slechts te wijzen op datgene, wat ten opzichte van de
arbeidersvolkshuisvesting geschiedde en de wijzigingen in de
tarieven van gas en electricj^teit.
In de tweede plaats wensch ik een enkele algemeene
opmerking te maken aan het adres van het beleid van
Burgemeester en Wethouders, aangezien dit beleid in onder-
deelen bij de behandeling van de verschillende hoofdstuk
ken der begrooting zelf door ons onder de loupe zal
worden genomen en daarover nog wel een enkel nootje te
kraken valt. Deze opmerking betreft dan wederom, naast de
hautaine wijze, waarop door het College op verschillende
van onze zijde gestelde vragen geantwoord is en de weinige
tegemoetkoming, die uit die antwoorden blijkt, het antwoord,
dat door Burgemeester en Wethouders gegeven is op onze
vraag, of het niet wenschelijk is om over te gaan tot be
noeming van een vierden wethouder en wel voor „sociale
aangelegenheden". Nu Burgemeester en Wethouders in hun