154 25 FEBRUARI 1931. Utrecht, 23 September 1930. WelEdele Heer. In antwoord op Uw geëerd schrijven d.d. 19 September j.l., diene het volgende Hetgeen Wethouder Van Buitenen, volgens Uw schrijven, in de raadsvergadering heeft medegedeeld, moet m.i. wel op een misverstand berusten. Dit volgt ook als U inzage neemt van bijgaand schrijven, d.d. 2 December 1929, waarin een onzer hoofdbestuurders na een bespreking met den Heer Van Buitenen, waarin bezwaren tegen onze regeling zijn ingebracht, uiteenzet op welke wijze door de gemeente deze regeling kan worden toegepast. U begrijpt wel dat, indien de Heer de Brou wer met de regeling, welke bestond, accoord was gegaan, hij dit compromis niet had voorgesteld. Dit compromis is gedaan om het de gemeente gemakkelijker te maken, aan onze regeling te gemoet te komen. Op dit compromis werd afwijzend beschikt, waarop door onzen hoofdbestuurder werd verzocht de gronden aan te ge ven waarop het verzoek werd afgewezen. Op dit schrijven kwam het hierbij gaande nietszeggende antwoord binnen. Ten gevolge hiervan is het betrokken adres in overleg met de hoofdbesturen, aan den Raad gezonden. Uit hetgeen hier vooraf gaat, concludeert U wel het antwoord op Uw eerste vraag, n.l. dat bedoelde hoofdbe stuurder zich niet accoord heeft verklaart met de regeling, zooals zij tot nu is. Wij zijn met U van meening dat zoo mogelijk de L.C.O. voor de Bouwbedrijven voor de bouwvakarbeiders in lossen dienst der gemeente van toepassing moest zijn. Het moest volgens onze meening zelfs niet voor mogen komen, dat de overheid met hare regeling achter blijft bij datgene wat door de bedrijfsbeoefenaren voor het bedrijf is vastgesteld.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1931 | | pagina 154