166
25 FEBRUARI 1931.
Wij hebben 48 opcenten noodig volgens het voorstel van
Burgemeester en Wethouders; 10 opcenten voor de uit
voering van werken, die op stapel staan en 13 opcenten
zouden wij noodig hebben, indien het voorstel der S.D.A.P.
tot vermindering der electriciteitstarieven wordt aangenomen.
Ik kom alzoo in totaal reeds tot 71 opcenten. Hadden wij
echter in 1929 het voorstel - H a a 1 m an gevolgd, dan
hadden wij thans 81 opcenten op de gemeentefondsbelas
ting moeten heffen.
Nog sterker treedt dit aan het licht, als wij de voorstel
len van de S.D.A.P. nagaan, welke zij hebben gedaan toen
wij den 30sten Juli de voorstellen van Burgemeester en
Wethouders in zake de nieuwe financieele regeling behan
delden. De heer G r u ij s stelde toen, namens de S.D.A.P.
voor, de opcenten op de personeele belasting te doen ver
vallen, waarmede hij nader mededeelde te bedoelen die
opcenten, welke geheven worden voor het leeningfonds en
de Provincie.
De heer Van Buitenen heeft toen medegedeeld, dat
daarmede f 97.000,— zouden gemoeid zijn.
Het voorstel is niet aangenomen, maar ware dat wel het
geval geweest, dan zouden wij 20 opcenten op de
gemeentefondsbelasting meer moeten heffen. Zooeven bere
kende ik, dat wij, als wij hier het regime van de S.D.A.P.
hadden gevolgd, 81 opcenten zouden hebben moeten heffen.
Ware het voorstel der S.D.A.P. betreffende het doen ver
vallen van de opcenten op de personeele belasting gevolgd,
dan zouden wij al aan 101 opcenten op de gemeentefonds
belasting zijn gearriveerd.
Wij kunnen dan zonder meer overslaan het verlangen der
S.D.A.P. om de opcenten op de fondsbelasting progrestief
te heffen.
Bij zulke enormiteiten zinkt de voorbarigheid van Burge
meester en Wethouders om reeds in Juli 1930 het getal
opcenten te bepalen op z'n best een formeele factor
in het niet.