25 FEBRUARI 1931.
167
Mijn conclusie is, dat het financieel beleid van Burge
meester en Wethouders in de drie verloopen jaren juist
is geweesthet was voorzichtig en vroeg van de burgers
niet meer dan noodig was.
De R. K. raadsfractie heeft dat beleid, over het geheel
genomen gesteund, en is daarvoor verantwoordelijk, maar
omdat het juist is gebleken, kan zij die verantwoordelijkheid
gemakkelijk dragen en mag zij zich over dat beleid zelfs
verheugen.
Zeker, er is een gelukje geweest door de nieuwe
financieele verhouding tusschen Rijk en gemeenten. Dat
gelukje bestaat in een mindere belastingheffing, maar natuur
lijk zou de vermindering der belastingen evenzeer gekomen
zijn als er geen nieuwe regeling van die verhouding geko
men was. Het voordeel bestaat dan ook niet in die nieuwe
verhouding, maar in het feit, dat het Rijk zijn belastingen
kon verlagen, dat het dat geld niet meer noodig had.
Tegenover dit voordeel staat een nadeelwij hebben n.l.
op finantieel gebied aan zelfstandigheid ingeboetwij kunnen
rechtstreeks van de inkomsten niet meer heffen wat wij
willenwij zijn aan een grens gebonden en ik meen, dat
dit zoo zal blijventrouwens wij hebben dat een beetje aan
ons zelf te danken met „ons" bedoel ik dan die gemeen
teraden, die met al te veel vrijpostigheid hun macht mis
bruikten door de lasten eenzijdig op te leggen. Ook hier
zijn daartoe wel eens pogingen gedaanwij durfden hier
ook wel progessie toe te passen, maar voor misbruik hebben
wij ons behoed.
Na deze finantieele beschouwingen wil ik overgaan tot de
algemeene. Ik doe dat met een zeer gerust geweten en
met de overtuiging dat het goed is, in het openbaar ver
antwoording af te leggen, vooral als men regeering spartij is,
van hetgeen men in de afgeloopen 4 jaren heeft verricht.
Nu weet ik zeer goed, dat er altijd iets meer en iets
anders gedaan kan worden. Het geldt hier voor de R. K.
raadsfractie de overweging, of zij gedaan heeft, wat bij de