25 FEBRUARI 1931.
173
noemt - behoort zich evenzeer eerst te verdedigen.
In hun financieele nota deelen Burgemeester en Wethou
ders mede, dat zij de voorzichtigheid hebben betracht, door
in het algemeen de posten uit te trekken tot bedragen, welke,
wat de ontvangsten betreft, niet te hoog en wat de uitga
ven aangaat, ruim voldoende kunnen worden geacht. Mijn
heer de Voorzitter, ik vind dit een juist standpunt en het
behoort zooveel mogelijk te worden toegepast.
Kan ik alzoo hiermede accoord gaan, zulks is niet het
geval met het door Burgemeester en Wethouders vermelde
betreffende het batig slot, dat voor het dienstjaar 1929
aanmerkelijk kleiner is dan het voor 1930 geraamde bedrag.
Naar mijn meening, Mijnheer de Voorzitter, is het niet nood
zakelijk om batige sloten te hebbendat is een gecamou
fleerde te hooge belastingopbrengst.
Burgemeester en Wethouders hebben in hun financieele
nota een overzicht gegeven van de rekeningssaldi van den
gewonen dienst. Nu is het niet zoo erg, dat in de aange
duide jaren belangrijke overschotten werden verkregen, om
dat deze zijn aangewend om de uitkeeringen aan de buiten
gemeenten uit de gewone middelen te betalen.
Burgemeester en Wethouders doen in de nota het denk
beeld aan de hand, om die batige saldi in de toekomst te
reserveeren, ten einde grootere schommelingen te voorko
men. Zij vergeten dus te vermelden, waarvoor batige saldi
moeten worden aangewend. Toch ware het m.i. wenschelijk
geweest, Mijnheer de Voorzitter, dit aan te duiden. Ik geef
het College daarom in overweging, de batige saldi te ver
vormen tot een crisisfonds, teneinde daaruit b.v. de kosten
van steunverleening te bestrijden.
Belangrijk is hoofdstuk II der financieele nota, betreffende
de werking der nieuwe financieele verhoudingswet. De heer
Van de Ven heeft becijferd, dat deze wet aan de Gemeente
een voordeel van rond f 120.000 heeft gebracht. Hij komt
tot deze becijfering op grond van de belastingopbrengst
1930/31 en de uitkeering uit de gemeentefondsbelasting.