174 25 FEBRUARI 1931 Zijn berekening, Mijnheer de Voorzitter, zou juist zijn, in dien hij niet een belangrijke factor had vergeten, n.l. de aanzien lijke verhooging van de opcenten op de personeele belasting, waardoor een groot deel van de door den heer Van de Ven voorgestelde besparing, voor de burgerij verloren gaat. Betreffende de opcenten op de gemeente-fondsbelasting, Mijnheer de Voorzitter, kan een schitterend drama in twee bedrijven worden opgezet. Het eerste bedrijf speelt in Juni 1930, toen Burgemeester en Wethouders voorstelden om voor het dienstjaar 1931/32 in de desbetreffende verorde ning vast te leggen, dat 32 opcenten op de gemeentefonds belasting zullen worden geheven. Van S.D.A.P. zijde is er toen met nadruk opgewezen, dat men daarmede moest wachten totdat het juiste moment zou zijn aangebroken. De heer Van Buitenen heeft toen beweerd, dat er met 32 opcenten een overschot zou kunnen worden verwacht en hij heeft op allerlei gronden weten te bereiken, dat het voorstel van Bugermeester en Wethouders werd aangenomen. De heer Van Buitenen zal thans niet meer zeggen, wat hij toen gezegd heeft, namelijk dat wij in Mei 1931 niet méér zullen weten dan in Juni 1930. Het tweede bedrijf, Mijnheer de Voorzitter, speelt ruim een half jaar later en wordt vooral in de financieele nota vermeld. Het standpunt van het College blijkt daaruit sinds Juni 1930 wel erg veranderd te zijn. Burgemeester en Wethouders onderschrijven thans volkomen, wat wij een half jaar geleden gezegd hebben, n.l. dat eerst in de maand April 1931 de rijksbelasting een becijfering van de wer kelijke belastingopbrengst kan geven, zoodat de definitieve beslissing omtrent het benoodigde aantal opcenten op de gemeentefondsbelasting tot dat oogenblik dient te worden verschoven. Mijnheer de Voorzitter, het is weer het gewo ne liedjewij weten niets en Burgemeester en Wethouders weten alles. Verder willen Burgemeester en Wethouders met behulp van het grondbedrijf de uitkomst eenigszins flatteeren. De heer Van de Ven heeft een loftuiting op het beleid

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1931 | | pagina 174