25 FEBRUARI 1931
175
van Burgemeester en Wethouders gehouden. Het was niet
alleen zijn recht, maar ook zijn plicht om het beleid van
Burgemeester en Wethouders te verdedigen.
Een ander punt in de financieele nota raakt den schulden
last der gemeente, welke tot voorzichtigheid maant bij het
voteeren van gelden voor niet-productieve werken. De
schuldenlast van Breda is inderdaad niet gering, Mijnheer
de Voorzitter. Zij bedroeg n.l. op
1 Januari 1927 f 4.638.320.
1 1928 - 6.207.610.-
1 1929 - 6.224.000.-
1 1930 - 7.395.640.-
1 1931 - 8.510.980.-
Burgemeester en Wethouders manen tot voorzichtigheid
bij het voteeren van gelden voor improductieve werken.
Mijnheer de Voorzitter, naar mijn meening moet het al of
niet uitvoeren van dergelijke werken worden bezien in het
licht der tijdsomstandigheden. Nu is het juist de tijd om
dergelijke werken te doen uitvoerenaangezien men anders
verplicht wordt tot het doen van uitgaven, waaraan men
niets heeft. In deze crisisomstandigheden is het dus juist
om dergelijke werken te laten uitvoeren.
Mijnheer de Voorzitter, wij kunnen ook thans de opcenten,
op de gemeente-fondsbelasting te heffen, niet vaststellen.
Op het oogenblik beschikken wij nog slechts over het batig
slot van het dienstjaar 1929. Voor 1932 zullen wij missen
het overschot van de gemeentelijke inkomstenbelasting over
1931, hetgeen een nadeeling slot van f 122.000.— tenge
volge zal hebben, indien er geen batig slot op den dienst
1930 zal zijn. Spr. toont hier een en ander met cijfers aan.
Wat de crisisuitgaven betreft, Mijnheer de Voorzitter, wil
ik den Raad opmerken, dat ik onlangs in Amsterdam een
vergadering heb bijgewoond, waarin er met nadruk op werd
gewezen, dat de zelfstandigheid der gemeenten veel heeft
ingeboet door de nieuwe financieele-verhoudingswet. Heel
veel gemeenten in Nederland zijn aangeland op 80 opcenten