184
25 FEBRUARI 1931.
De heer VAN VEEN zegt, dat hij en zijn partijgenoot
uit eigenbeweging geen algemeene beschouwingen zullen
houden. De reden daarvan is, dat de tijd van voorbereiding
sedert de ontvangst van het Centraal-rapport te kort is ge
weest, zooals zij eergisteren bij de stemming over het voor
stel tot uitstel hebben kenbaar gemaakt.
In de tweede plaats achten zij de algemeene beschou
wingen minder noodig, omdat zij hun opmerkingen bij de
artikelsgewijze behandeling der begrooting kunnen plaatsen.
Den heer W. van de Ven, "die heeft gesproken van
oppositie-partijen en gezegd, dat hij van liberale zijde niets
hoort, moet hij toch wijzen op een groote onjuistheid in
zijn financieel betoog.
Als deze zegt„De werken, die een gevolg zijn van de
„annexatie, zijn reeds voor een groot gedeelte verricht",
dan geeft hij een volkomen onjuist beeld. Wat wij gedaan
hebben en binnenkort nog zullen doen, is het wegnemen
van wantoestanden aan de oude gemeentegrenzen, maar de
groote uitgaven moeten nog komen, en als men het tegen
deel beweert, geeft men een onjuist inzicht in de financieele
toekomst.
Men zou zelfs kunnen vragen wat hebt gij sedert de
annexatie gedaan En er een verwijt van kunnen maken.
Overigens moet het Spr. van het hart, dat de reden van
den heer Van de Ven in zijn soort wel een unicum zal
blijven, omdat nog altijd geldt„Eigen lof stinkt."
Een herhaling van de nieuwjaarsrede van den Voorzitter,
die bij zijn opsomming van goede werken ongetwijfeld in
gedachten den Raad heeft vergeleken bij een ploeg werk
paarden, was niet noodig. De reden van den heer Van de
Ven was hoogst onbescheiden door zijn partij als hèt werk
paard voor te stellen en niet te spreken van de zweep, die
de linksche partijen zoo vaak moesten gebruiken om iets te
bereiken. Spr. herinnert hierbij aan het badhuis, waarop de
heer Van de Ven zich verhoovaardigt en dat er toch
vooral op aandrang van de linkerzijde is gekomen. Zoo is