26 FEBRUARI 1931. 195 leusLiegt maar raak, er blijft altijd wat van hangen. Overigens merk ik ook nu op, dat over het geheel geno men, de arbeidsvoorwaarden der losse arbeiders zeker niet minder goed zijn als voor de bouwvakken gelden, wegens het contract. Nimmer heb ik gezegd, dat de R. K. Bouwvakarbei dersbond op de bewuste aangelegenheid geen prijs stelde. De heer Haaiman heeft gesproken over de opcenten der Gemeentefondsbelasting en deze tot een drama gestem peld. Onwillekeurig heb ik toen gedacht aan een ander drama dat zich in dezen Raad in 1925 heeft afgespeeld, en waarin de heer Haaiman ook een rol vervulde, zij het er een van de droevige figuur. Laten wij nu eens nagaan hoe het met het drama der opcenten Gemeentefondsbelasting gesteld is. De verordening op de opcenten Gemeentefondsbelasting werd vastgesteld door den Raad op voorstel van Burge meester en Wethouders, in de stellige overtuiging, dat daar mede zeer voldoende werd voorzien in de behoeften voor 1931. De heer Haaiman zegt nu wel, dat ik met ei en koffiedik gewerkt heb, doch die overtuiging steunde op de becijferingen in de toen overgelegde zeer uitvoerige nota. Die becijferingen en die nota zijn niet aangevochten, ook niet door den heer Haaiman; zij werden dus als juist er kend. Wij hebben dan ook ronduit gezegd, dat met 32 opcenten een overschot kon worden verwacht, en dat wij dit overschot wilden bestemmen als een soort reserve voor mogelijke tegenvallers in volgende jaren. Dit zou een mid del zijn om gedurende korten of langen tijd de belasting te stabiliseeren. Thans moet op de vóór ons liggende begrooting f 50.000. mèèr worden gedekt dan met de opbrengst van 32 opcenten mogelijk is. Deze f 50.000.— brengen het drama in actie. Dit bedrag was vroeger ongeveer 0.05 van den vermenig vuldigingsfactor en omvat nu ongeveer 16 opcenten op de fondsbelasting. Wat is hiervan de oorzaak? Alleen en uit sluitend het accres der uitgaven, een accres zóó groot als

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1931 | | pagina 195