26 FEBRUARI 1931.
197
gemeentefondsbelasting zal moeten worden gemaakt. Dat
is ook het ergste wat kon gebeuren. Dit nu, is het geheele
drama, door den heer Haaiman met veel pathos verkon
digd. Niemand had echter een accres van de uitgaven
verwacht, als thans blijkt en zoo juist door mij is vermeld.
De Raad volgde Burgemeester en Wethouders en nu ge
beurt het ergste wat kon geschieden er moeten waarschijn
lijk meer opcenten op de gemeentefondsbelasting worden
geheven.
Thans, Mijnheer de Voorzitter, wil ik eens nagaan, wat
het resultaat zou zijn geweest, indien men den heer Haai
man c.s. gevolgd had in zijn flnancieele gestes. Dan eerst
hadden wij met recht van een „drama" kunnen spreken.
Dan zou de Raad nu niet in staat zijn deze begrooting
sluitend te maken. Ik zal dat bewijzen.
Bij de behandeling der belastingvoorstellen op 30 Juli
1930 stelde de heer Gruijs voor, om de Rijks- en Pro
vinciale opcenten op de Personeele Belasting niet op te
nemen bij de gemeentelijke. Dat werd ook door den heer
Haaiman verdedigd. Vervolgens bepleitte de heer Gruijs
een progressieve heffing van de opcenten op de fondsbe
lasting.
Het eerste voorstel Mijnheer de Voorzitter, zou tot gevolg
hebben gehad, dat f 97.000.minder aan opcenten op de Per
soneele Belasting geraamd had moeten worden op deze be
grooting, zoodat de opcenten op de fondsbelasting op dit
oogenblik zouden moeten worden verhoogd, minstens met
zoodanig aantal, dat een meerdere opbrengst van f 97.000.
zou verzekerd zijn. De Raad had dan alzoo meer moeten
heffen ^Xf 97.000.f 145.500. De opbrengst van 1
opcent op de gemeentefondsbelasting bedraagt f 4692.74.
Om een opbrengst van f 145.500.— te waarborgen, had de
Raad, boven de thans voorgestelde, nog 31 opcenten moeten
heffen, zoodat wij in dat geval reeds 79 opcenten hadden
moeten heffen. Maar het genoemde bedrag kan onmogelijk
worden gehaald met een progessieve heffing, waarbij even-