198
26 FEBRUARI 1931.
min het maximum aantal opcenten de 80 mag overschrijden,
zoodat, ware de heer Haaiman wethouder geweest en
hadde de Raad hem in zijn voorstellen gevolgd, thans deze
begrooting onmogelijk sluitend kon worden gemaakt. Dat
was dus eerst met recht een „drama" geweest.
Dit is echter nog niet alles, Mijnheer de Voorzitter. De
heer Van de Ven, wiens financieele beschouwingen van
gisteren ik grootendeels onderschrijf, heeft daarbij o. a. aan
getoond, dat de dienst 1929 zou hebben gesloten met een
tekort, in plaats van met een overschot, indien de Raad den
heer Haaiman bij het bepalen van den vermenigvuldigings
factor voor 1929/1930 had gevolgd. Dit zou hebben betee-
kend, dat op deze begrooting bovendien een nadeelig ver
schil van f 50.000.— zou zijn, waarvoor geen dekking was.
Ook becijferde de heer Van de Ven, dat de in de be-
grootingsafdeelingen in uitzicht gestelde sociaal-democratische
voorstellen tot verlaging van de tarieven van electriciteit en
gas, de inkomsten zoodanig zouden doen verminderen, dat
als tegenwicht het heffen van 13 opcenten op de gemeente
fondsbelasting noodzakelijk zou zijn. Alles bijeen zouden
bij de politiek-Haalman c.s. thans pl.m. 100 opcenten noodig
zijn zonder progressie, terwijl ze ook nog hebben voorge
steld progressieve heffing, waarbij het maximum wellicht op 130
ware gekomen, en er mag niet hooger worden gegaan dan 80.
De heeren van de S.D.A.P. beklagen zich, dat hun voor
stellen worden verworpen. Werden echter, Mijnheer de
Voorzitter, de voorstellen der S.D.A.P. aangenomen, dan
zou dit niet minder dan een financieel fiasco zijn geworden.
Het is alzoo gelukkig te noemen, dat de Raad deze voor
stellen heeft verworpen.
De heer Haaiman vindt batige sloten niet noodig maar
hij wil toch eventueele batige saldo's bestemmen voor het
vormen van een crisisfonds. Spr. kan deze beide standpunten
moeilijk met elkaar rijmen. De heer Haaiman geeft ge
weldig af op het batig saldo, groot f 285.000. op den
dienst 1928. Dit saldo was feitelijk f 200.000.— minder,