200 26 FEBRUARI 1931. De heer Haaiman, Mijnheer de Voorzitter, wil de crisis uitgaven zoo weinig mogelijk op den gewonen dienst doen drukken, doch op den kapitaaldienst en hij wil ter bestrijding van die uitgaven leeningen op korten termijn sluiten. Ter aflossing van die leeningen wil de heer Haaiman extra opcenten op de gemeentefondsbelasting heffen. „Doet met dezen wenk Uw voordeel", roept de heer Haaiman uit. Mijnheer de Voorzitter, na de zooeven gememoreerde financieele gestes van den heer Haaiman, zal hij wel be grijpen, dat wij zijn wecken hoogelijk waardeeren. Niettemin wil ik wel mededeelen, dat ik reeds heb overwogen en met den Chef der afdeeling Financiën ten Stadhuize heb besproken, de mogelijkheid om de crisisuitgaven op den kapitaaldienst te brengen en over langer tijd te doen drukken, wanneer een overmatige druk op een enkel jaar daartoe aanleiding geeft. Tenslotte, Mijnheer de Voorzitter, heeft de heer Haaiman de wenschelijkheid bepleit om de bedrijfswinsten geheel los van de financieele positie der gemeente te beschouwen. Mijnheer de Voorzitter, in theorie kan zulks aantrekkelijk schijnen, maar nu de financieele positie door de financieele- verhoudingswet eng begrensd is, zal dat practisch moeilijker zijn dan ooit. Mijnheer de Voorzitter, de financieele beschouwingen van den heer Van de Ven heb ik met belangstelling beluisterd. Ik herhaal dan ook, dat ik het in meenig opzicht met hem eens ben. De nieuwe financieele-verhoudingswet heeft aan de inwoners op het gebied der belastingen voordeel gebracht, doch slechts zoolang er 32 opcenten op de fondsbelasting worden geheven. In dien 48 opcenten worden geheven, is dit voordeel grootendeels weer vervlogen. De door den heer Van de Ven gegeven berekening, betreffende de sedert 1928 gesloten geldleeningen, is niet geheel volledig. Daarin heeft hij niet opgenomen een nog te sluiten vaste leening van f 693.700.ter dekking van reeds uitgegeven of gevoteerde gelden voor den bouw van arbeiderswoningen. Te zamen met de door den heer Van

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1931 | | pagina 200