202
26 FEBRUARI 1931
lasting en de marktgelden ongeveer f 16.000.minder wor
den geraamd.
Mijnheer de Voorzitter, in onze financieele nota hebben
wij slechts een waarschuwend woord doen hooren, en wij
meenen, dat zulks gemotiveerd is te noemen. Indien de
heer Van Veen dan ook heden een uitspraak eischt, be
treffende het niet beperken van de z.g. improductieve wer
ken, omdat wij - volgens hem - nog slechts aan het begin
staan, en men wellicht vergt, dat in nog sneller tempo moet
worden doorgegaan, dan eischt een reëele politiek van hem
tegelijk ook de middelen tot accres der inkomsten aan te
wijzen en aan het oordeel van den Raad te onderwerpen.
Doet hij dit niet, dan is zijn motie een slag in de lucht.
De VOORZITTER merkt op, dat er niet overmatig veel
stof is, waarop nog dient te worden geantwoord. Op enkele
punten wil Spr. intusschen nog ingaanhet grootste
gedeelte, liggende op het belangrijke terrein der financiën,
is reeds door Wethouder Van Buitenen, namens het
College uiteen gezet.
Vooraf wil Spr. iets zeggen over een bemerking, het be
leid rakende. Gesproken is over den arbeid van het College
en over de methode van dien arbeid. Wat het laatste be
treft, heeft men den tragen gang van zaken, met name wat
betreft de indiening dezer begrooting en de afdoening van
enkele adressen, betreurd. De Raad moet hierbij echter
rekening houden met de omstandigheden. Het College
vindt het ook niet aangenaam, dat de begrooting zoo laat
is ingediend. Dit lag echter buiten zijn schuldde finan-
cieele-verhoudingswet eischte bijzondere studie der begroo
ting. Het Gemeentebestuur moest zich om verschillende
gegevens tot de belastingadministratie wenden. De omstan
digheden hebben er toe geleid, dat deze gegevens eerst
begin November binnenkwamen. Vóór November 1930
kon er nog niets worden gedaan aan de afwerking der be-
grooting, o.a. het drukken. Als men nu nagaat, dat op 2