26 FEBRUARI 1931. 203 Januari van dit jaar de stukken aan de raadsleden zijn toe gezonden en dat binnen weinige dagen het antwoord op het Centraal Rapport werd rondgezonden, dan blijkt wel, dat Burgemeester en Wethouders zooveel mogelijk de be handeling hebben bespoedigd. Wat de trage afdoening van adressen betreft, meent Spr. den heer Van Houten te moeten opmerken, dat hij geen enkel voorbeeld heeft genoemd. Burgemeester en Wethou ders houden op gezette tijden extra vergaderingen, om stukken, welke zijn blijven liggen, af te doen. Als er boven dien stukken van importantie waren blijven liggen, zou hier op van uit den Raad zeker de aandacht gevestigd zijn. Spr. wil voorts aan een opmerking van Wethouder Van Mierlo toevoegen, dat inderdaad het adres van den Modernen Bond van Overheidspersoneel tot wijziging van het Werkliedenre glement niet gemotiveerd was en dat deze motiveering wel achterwege zal zijn gebleven om den Raad een voorlezing ook daarvan door den heer Van Houten te besparen. In het Centraal Rapport is de vraag gesteld, of niet tot benoeming van een vierden wethouder moet worden over gegaan, vooral nu uit de pers gebleken is, dat een der Wethouders is benoemd tot adjunct-inspecteur bij de werk verschaffing. Het antwoord op deze vraag luidt, dat geen enkel lid van het College de noodzakelijkheid tot uitbreiding gevoelt. Men kan ook moeilijk zeggen, dat de behandeling van zaken uitwijst, dat uitbreiding van het getal wethouders noodig is. Overigens zijn Burgemeester en Wethouders er zich van bewust, dat nog veel werk te verrichten is, o.a. ten aanzien der stadsuitbreiding. Het College is niet overbelasthet stuurt op de uitvoering ook daarvan aan, waarbij ook de financieele eischen soms remmend werken. Dan is er nog gesproken over den parallelweg van de Ginnekenstraat. Deze kwestie heeft de voortdurende aan dacht van het College. Talrijke malen zijn stukken over deze aangelegenheid met de Overheid gewisseld en confe-

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1931 | | pagina 203