204
26 FEBRUARI 1931.
renties gehouden. Thans is het College zoover genaderd,
dat een nieuw aannemelijk voorstel, alhoewel kostbaarder
dan het vroeger in den Raad behandelde is ingediend. De
stukken zijn thans naar Spr. meent bij het Genie-Comman-
dement in Breda en binnen eenige dagen zullen deze wel
onderwerp van bespreking uitmaken.
Voor de waardeering jegens het College geuit, is Spr.
dankbaar, zeer zeker ook waar zij komt van de raadsfractie,
die breede lagen der Bredasche bevolking vertegenwoordigt.
De veranderde plaatsing van den heer Haaiman in deze
raadzaal heeft Spr. nog eens nagegaan. De blijkbaar be
langrijke regeling der stoelenbezetting is van 1919 en toen
is besloten, dat voortaan zou worden geloot naar groepen.
Nu kan men formeel wel zeggen, dat de heer Haaiman
niet als vertegenwoordiger der S.D.A.P. in deze zaal plaats
mag nemen, maar als Voorzitter kon Spr. moeilijk anders
handelen dan hij gedaan heeft, waar de heer Haaiman
zelf heeft verzocht, wederom tusschen zijn broederen te mo
gen plaatsnemen en dezen zijn nabuurschap zeer op prijs
bleken te stellen.
De heer Van Veen heeft een motie betreffende het blij
ven doen uitvoeren van improductieve werken voorgesteld,
welke hij niet nader heeft toegelicht. Het heeft Spr. wel
verwonderd, dat deze motie juist is gekomen van een zijde,
die veelal sterk aan de koorden der beurs trekt. Om ech
ter de motie aannemelijk te maken, zal zij in een eenigszins
anderen vorm dienen te worden gegoten. Indien de heer
Van Veen de motie als volgt wil wijzigen, zal zij door het
College worden overgenomen. Spr. leest daarop de motie
voor, zooals zij aannemelijk zou voorkomen
„De Raad van oordeel, dat de tijdsomstandigheden geen
„aanleiding mogen zijn om van improductieve uitgaven, voor
„de toekomst van Breda van essentieel belang, af te zien,
„gaat over tot de orde van den dag."
De heer Van Veen is, naar Spr. vernam, één dergenen,
die in deze raadzaal niet zullen terugkeeren, doch hij is er