26 FEBRUARI 1931. 215 gezegd, dat hij daarmede niet bedoeld heeft, dat de R. K. fractie die besluiten alleen tot stand heeft gebracht, doch dat die besluiten in onderlinge samenwerking zijn genomen. Spr. vindt deze uitlating heel wat tammer dan die van gisteren. De heer Van Buitenen heeft gezegd, dat de S.D.A.P. zich boos maakt, omdat door haar gedane voorstellen wor den afgestemd en eenige maanden nadien worden ingediend als R. K. voorstellen. Spr. constateert, dat het heel begrij pelijk is, dat een politieke partij een voorstel voor het hare wil houden, ook de R. K. raadsfractie wil zulks, getuige de opsomming, door den heer Van de Ven ten beste gege ven, van door diens fractie tot stand gebrachte werken. Is het dan te verwonderen, vraagt Spr. dat ook de S.D.A.P. wel eens wat op zich wil vereenigen Komende op de op den heer Van Buitenen geleverde critiek, zegt Spr. dat de S.D.A.P. er niet aan denkt critiek op personen uit te oefenen, Spr. en zijn fractiegenooten hebben zich gericht tot "Wethouder Van Buitenen en tot het College van Burgemeester en Wethouders. Wat de kwestie der opcentenverhooging betreft, heeft Spr. geen oogenblik gedacht, dat de heer Van Buitenen ongelijk zou bekennen het ontsiert evenwel niemand, indien hij ongelijk erkent. De heer Van Buitenen heeft gezegd, dat Spr. zich in de raadsvergadering van 30 Juli 1930 optimistisch uitliet over de uitkomst der begrooting. Spr. was toen in goed gezelschap, omdat ook de heer Van Buitenen over die uitkomst erg optimistisch was, hetgeen Spr. uit de notulen aantoont. Aan zijn optimistischen toon heeft Spr. echter toe gevoegd, dat hij zich toen niet instaat achtte om te ramen, hoeveel opcenten op de Gemeentefondsbelasting voor 1931- '32 benoodigd zouden zijn. Spr. herhaalt dat en zegt zelfs, dat men dat nu nog niet weten kan. Dat ook de heer Van Buitenen tot een juiste raming niet in staat was, blijkt wel uit het feit, dat niet 32 maar 48 opcenten noodig zijn

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1931 | | pagina 215