26 FEBRUARI 1931. 217 Partij en wijst daarbij op de motie, welke destijds door mij is ingediend bij het autobussenconflict, waarbij door mij werd geëischt dat de drie Wethouders, waaronder twee Katholieken, hun zetels ter beschikking van den Raad zouden stellen. Mijnheer de Voorzitter, dat is juist, doch de oorzaken die geleid hebben tot het stellen van deze daad, rechtvaar digden dat volgens mij toen ten volle. De intrekking van deze motie is destijds een gevolg geweest van het voorstel van den heer Van Hattem, destijds lid van den Raad en behoorende tot de S.D.A.P., om de raadszitting een oogenblik te schorsen ten einde de leden gelegenheid te geven zich onderling over hun houding te beraden. De Kerstvrede, die daarop volgde en waarop de heer Haaiman wijst, heeft toen den vrede in de R. K. Fractie hersteld. Dit is juist, Mijnheer de Voorzitter, doch ook de toezeg gingen, welke omtrent deze kwestie werden gedaan, heb ben hiertoe medegewerkt. Dit goede heeft echter deze motie toen bereikt, dat het verschil van meening of het gemis van eenheid hierdoor in de R. K. Fractie is hersteld. Dat ik echter meende het gisteren door mij uit het verkiezingsorgaan der Sociaal-Democratische Arbeiderspartij geciteerde te moeten weergeven, was, omdat ik hierdoor in het licht wilde stellen de waarde, die men aan de woorden of geschriften van die partij moet toekennen. Want, wanneer het immers niet waar was, wat men hiervan schreef, bleek hieruit de onbetrouwbaarheiden wanneer het wel waar was, hadden zij hem nu zeker niet mogen terugnemen, zonder zich te blameeren. Persoonlijke oogmerken heb ik hierbij niet gehad, alles wat ik hierover weergaf en gezegd heb, was aan het adres der Sociaal-Democratische Arbeiders-Partij gericht. Nu nog een enkel woord over hetgeen de heer Van

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1931 | | pagina 217