26 FEBRUARI 1931. doende is weerlegd. 219 Wethouder VAN MIERE,O heeft de heeren Gruijs en Van Veen uitgenoodigd om te bewijzen, dat in een te langzaam tempo wordt gewerkt. De heer G r u ij s heeft zoo genaamd eenige voorbeelden genoemd, doch deze waren wederom in zulke algemeene bewoordingen vervat, dat een debat hierover nutteloos en eindeloos zou zijn. Spr. vraagt den heer Gruijs gedetailleerde punten te noemenalsdan bestaat er kans, dat men behoorlijk van ge dachten kan wisselen. Den heer Van V e e n wil Spr. opmerken, dat ongeveer een half jaar geleden aan den Raad een uitvoerig rapport is overgelegd betreffende de exploitatie van den Belcrum- polder. Als Spr. zich niet vergist, heeft de heer V a n V e e n toen zelfs zijn voldoening uitgesproken over de uitvoerige inlichtingen. De heer Van Houten heeft geen adressen van impor tantie kunnen opnoemen, welke zijn blijven liggen. Spr. zou, volgens den heer Van Houten, geen „snars" van het „georganiseerd overleg" begrijpen. Spr. hoopt, dat de heer Van Houten dat wel doet, al zou uit de woorden van den heer Van Houten eerder blijken, dat zijn inzicht in deze materie niet al te helder is. Komt immers een bond van overheidspersoneel met bepaalde voorstellen, dan zullen, volgens Spr., toch eerst Burgemeester en Wethouders die voorstellen hebben te overwegen en te bestudeeren, opdat het lid van het College wete, waaraan hij zich in het georganiseerd overleg heeft te houden. Dit zal toch ook de heer Van Houten moeten beamen! De VOORZITTER vindt, dat de raadsleden, wien werd verzocht nadere gegevens te berde te brengen, weinig ter verduidelijking hebben aangevoerd. Noch de heer Van

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1931 | | pagina 219