220 26 FEBRUARI 1931. Veen, noch de heer Van Houten heeft afdoende voor beelden genoemd. Als voorbeeld, waarbij in een te langzaam tempo is gewerkt, heeft de heer Gruijs genoemd de bestrating van de Bloe- menbuurt en omgeving. Men moet niet vergeten, dat het hier geldt een werk van 3'/2 ton, dat in gedeelten behoort te worden uitgevoerd. Men is thans zoover gevorderd, dat in de volgende week het eerste gedeelte wordt aanbesteed. Ten aanzien van andere door den heer Gruijs genoemde voorbeelden zegt Spr., dat een nieuw plan voor werkver schaffing in overweging is en dat een overdekte zwemin richting een zeer luxueuse zaak is, welke allicht twee ton vergt. De heer Van Houten heeft gezinspeeld op gebeurtenis sen bij de Gemeente-Reiniging. Spr. verzoekt de feiten te noemen; kan de heer Van Houten dat niet, dan deed hij beter te zwijgen. Komende tot de motie-V an Veen merkt Spr. nogmaals op, dat het College deze wil overnemen, indien zij gewijzigd wordt in den door Burgemeester en Wethouders bedoelden zin. De heer VAN VEEN zegt zich met de voorgestelde wij ziging van zijn motie te kunnen vereenigen. Als werken van essentieel belang voor de gemeente Breda, noemt Spr. den parallelweg met de Ginnekenstraat, verlegging van de rivieren de Mark en de Aa of Weerijsde weg over het Chassé-terrein, de groote verkeerswegen om de stad, de diverse bruggen in het wegenplan, waarbij o.a. de vernieu wing van de Gasbrug, het rendabel maken van aangekochte lage gronden in den Boeimeerpolder door ophooging tot bouwterrein, het verplaatsen der Gemeente-Reiniging en de bemoeiingen in zake woningbouw voor arbeiders en kleine middenstanders. De motie van den heer Van Veen, gewijzigd in den

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1931 | | pagina 220