226
26 FEBRUARI 1931.
Dr. Peeters en de Inspecteur van de Volksgezondheid,
de heer Van de Velde, zouden tegenwoordig zijn, doch
dat de Commissie tot nog toe geen uitnoodiging voor deze
bijeenkomst ontvangen heeft. Het ging hierbij over de
militaire zwemgelegenheid. Verder schrijft de Commissie, dat
er nu maar één zweminrichting overblijft, welke, bij matig
bezoek, over voldoende verversching van het water door
natuurlijke wellen beschikt. Zij schrijft dan verder, dat in
den zomer, bij warm weder, deze inrichting door velen geme
den wordt, omdat bij drukker gebruik de verversching van
het water onvoldoende is.
Deze zwemgelegenheid acht de Commissie veel te klein
vpor een stad van 45.000 zielen.
De Commissie schrijft voorts, dat zij niet is gehoord
geworden bij de oprichting van het openbaar badhuis,
hetgeen zij betreurt en zeer terecht, Mijnheer de Voorzit
ter, mij dunkt, dit is toch een eerste vereischte.
In een brief, welken de Gezondheidscommissie gericht
heeft aan het Gemeentebestuur, na eerst op de goede
hoedanigheden van de zweminrichting „Boeimeer" gewezen
te hebben, schrijft zij verder, op blz. 14:
„Toch heeft „Boeimeer" geen goeden naam en zijn over
„het water meermalen klachten geuit. De oorzaak is te
„zoeken in onvoldoend onderhoud. Ofschoon de eigenaar
„zijn best doet, is het bedrijf niet bloeiend genoeg om
„daaraan groote kosten te besteden. De uitbaggering diende
„beter te zijn, de overtollige waterplanten zouden kunnen
„verwijderd worden. Bij een hydrobiologisch onderzoek in
„Mei 1923 door den Inspecteur van de Volksgezondheid
„Dr. Romeijn ingesteld, bleek van een rijke vegetatie,
„zoowel aan oever en bodem als vrij in het water."
En zij schrijft dan verder:
„Naar ik va r den Directeur van Gemeentewerken vernam,
„is bij het uitbreidingsplan van Breda de zweminrichting
„Boeimeer" niet gehandhaafd, terwijl daaraan de vestiging
„van een andere inrichting in die omgeving of elders niet