n 26 FEBRUARI 1931. 249 Spr. voelt er ook meer voor, de leiding aan het particulier initiatief te laten en dit te steunen. I De heer ZIJLMANS betoogt, dat men bij een eventueel op te richten instelling tot woekerbestrijding zal moeten rekening houden en samenwerken met de bestaande spaar banken. Ook vestigt Spr. de aandacht op de bestrijding van de z.g. pandjeshuizen. Wethouder VAN BUITENEN bedoelt een ander soort woeker dan bij beleening. Spr. heeft meer het oog op gevallen als waarvan de heer Schrauwen zoo juist een voorbeeld gaf. Men dient daarvoor banken te hebben, welke met goedkoop geld kunnen werken. De heer VAN HOUTEN heeft geenszins bedoeld aan merking op het tegenwoordige Burgerlijk Armbestuur te maken. Spr. geeft den heer Van Buitenen toe, dat het tot zekere hoogte een gevoelskwestie is, maar toch niet geheel. Een dienst voor Maatschappelijk Hulpbetoon als door Spr. voorgesteld, kan een veel grooter terrein bestrijken dan het Burgerlijk Armbestuur. Men behoeft zich dan niet tot de eigenlijke „Armenzorg" te beperken, zooals thans. Het is dan ook Spr.'s vaste overtuiging, dat men eerlang toch tot instelling van een dienst voor Maatschappelijk Hulpbetoon zal moeten besluiten. Willen Burgemeester en Wethouders echter toezeggen, dat het arbeidsveld van het Armbestuur zoo ruim mogelijk zal worden gesteld, zoodat ook de andere door Spr. zooeven genoemde zaken eronder zullen zijn te begrijpen, dan zal Spr. geen apart voorstel tot instelling van een dienst voor Maatschappelijk Hulpbetoon indienen. De begrooting van het Burgerlijk Armbestuur wordt daarop zonder hoofdelijke stemming aan genomen.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1931 | | pagina 249