26 FEBRUARI 1931.
253
zou echter beteekenen ongeveer 35 opcenten op de
gemeentefondsbelasting meer dan in de bedoeling ligt, zoodat
men dan zou komen tot 48 35 83 opcenten, hetgeen
ondraaglijk zou worden.
De heer Haaiman heeft zich tot tweemaal toe op een
R. K. zegsman beroepen. Spr. zou hem willen vragen, of
hij misschien plannen heeft, naar de rechterzijde over te
loopen? Wat overigens betreft het citaat uit de brochure
van den R. K. Bond voor Groote Gezinnen, daarin wordt
regelmatig gesproken over „veel te hooge" en „abnormale"
winsten, zoodat de heer Haaiman daaraan geenszins een
argument kan ontleenen.
De belastingen vormen in Breda de hoofdschotel der in
komsten de bedrijfswinsten vullen slechts aan. Dat de ta
rieven niet naar draagkracht zouden zijn, acht Spr. niet
geheel juist. Er zit wel degelijk eenige progressie in, zoo
als Spr. nader aantoont.
De heer VAN VEEN verklaart het ook in vele opzichten niet
eens te zijn met den heer Haaiman. Als de winst uit het
bedrijf te laag geraamd is, moet de Raad Burgemeester en
Wethouders daarop wijzen. De begrooting is zoodanig
gespecificeerd en toegelicht, dat een volledig oordeel mo
gelijk is. In dit verband vestigt Spr. de aandacht op het
Gas- en Waterleidingbedrijf, waarvoor de winsten dit jaar
aanmerkelijk lager geraamd zijn dan vorige malen.
Spr. is van meening, dat ieder verbruiker naar de mate
van zijn verbruik in de winst behoort bij te dragenals het
de bedoeling van den heer Haaiman is, sommige catego
rieën van hun aandeel hierin te ontslaan, moet hij dit ronduit
zeggen.
De heer KROONE sluit zich aan bij hetgeen de heer
Van de Ven zooeven heeft gezegd en wil er nog bijvoegen,
dat hetgeen de heer Haaiman heeft geciteerd uit een betoog