26 FEBRUARI 1931.
257
Beschouwen we afzonderlijk de winst van het electrici-
teitsbedriif, dan zien we in de raming een vermeerdering, n.l.
f 166.676,80 tegen f 141.468,68 in 1930.
Onredelijk kan men het voorstel om deze winst te ramen
echter niet noemen, als men bedenkt, dat de Raad nog on
langs bij de winstbestemming van de rekening 1929, beslo
ten heeft f 169.392,175 in de gemeentekas te storten.
Ook zullen we die winst niet onredelijk kunnen noemen,
als we bedenken hoe het verbruik van electriciteit is toege
nomen n.l. 2 X zooveel als van gas en water.
Over de laatste 4 jaren zien we n.l. een toeneming van
ruim 50 °/o.
Daar de winst in 1927 op f 126.652,13 is begroot, zou
naar evenredigheid voor 1931 een winst van f 190.000.—
verwacht kunnen worden, zoodat ook om die reden de winst
niet abnormaal is te noemen.
Merken we dus eenerzijds, dat de winstuitkeeringen aan
de gemeente geleidelijk zijn gedaald in plaats van gestegen,
wat wegens de vermeerdering van het verbruik ook gewet
tigd was, anderzijds, dat ook de tarieven geleidelijk zijn ver
laagd en op een peil zijn gebracht, dat niet ongunstig af
steekt, dan zal, dunkt me, ieder weldenkend mensch dit
verloop bevredigend kunnen noemen.
De heer Haaiman heeft den heer Elich dan ook ten
onrechte geciteerd.
Ten slotte zouden we ons kunnen afvragen Mogen we
het geraamde winstcijfer overschrijden en ook de overwinst
geheel of na aftrek van een reserve benutten voor de alge-
meene financiering der gemeente? De heer Haaiman
meent principieel van niet. Hij meent, dat de bedrijven
geheel op zich zelf moeten worden beschouwd en dat men
bij het financieel beheer blind moet zijn voor alles wat de
overige financieele positie der gemeente betreft.
Het College wenscht hierin eenige vrijheid van handelen
te bezitten en de Raad heeft door zijn stemming in de laat
ste jaren feitelijk bewezen het daarmee eens te zijn. Wel