260
26 FEBRUARI 1931.
De heer HAALMAN vraagt het woord voor een per
soonlijk feit. Spr. acht zich n.l. beleedigd door het gezeg
de van den heer Van de Ven, als zou hij de brochure
onjuist hebben geciteerd.
De heer VAN DE VEN wenscht zijn woorden niet in te
trekken, en blijft het hoogst onwaarschijnlijk achten, dat
twee dergelijke tegenstrijdigheden in één brochure zouden
zijn neergeschreven.
De VOORZITTER verzoekt de heeren Haaiman en
Van de Ven, dit pleit buiten deze vergadering te willen
beslechten.
De heer VAN VEEN acht de billijkheid van tariefsver
laging door den heer Haaiman niet voldoende aangetoond.
Wethouder ESBACH merkt den heer Van d er Ven nog op,
dat de bouwvereenigingen zich met hun wensch tot Burge
meester en Wethouders zullen hebben te wenden. Met
genoegen heeft Spr. geconstateerd, dat ook de heer Haai
man het verband tusschen bedrijfspolitiek en gemeentefi-
nanciën niet geheel verwerpt. Wat de tariefsverlaging be
treft, acht Spr. de becijfering van den heer Haaiman te
laag. Men zal n.l. ook het vastrechttarief e.a moeten wij
zigen, waardoor naar schatting wel een bedrag van 55 a 60
duizend gulden minder zal worden ontvangen. De toeneming van
het gebruik, welke de voorsteller verwacht, bereikt men al
leen, als men de prijsverlaging geleidelijk toepast en niet
sprongsgewijze. Spr. ontraadt dan ook dit voorstel.
De VOORZITTER merkt nog op, dat de burgerij van
de verlaging weinig zal profiteeren, omdat de gemeente het
geld langs een anderen weg toch zal moeten vragen.