27 FEBRUARI 1931.
277
slachthuizen heeft gewerkt, waar hem nooit een toegangs
bewijs is gevraagd, acht de thans door den Directeur
gevolgde methode niet bevorderlijk om meer buitengemeenten
tot toetreding te bewegen.
Voorts vraagt Spr., of hij thans ook de z.g. sleutelkwestie
mag bespreken.
De VOORZITTER stelt den heer Haaiman daartoe in
de gelegenheid en meent, dat het doelmatig is, thans
tegelijkertijd een uitspraak van den Raad te vragen over
het voorstel van Burgemeester en Wethouders tot wijziging
der Verordening op het gebruik van het Openbaar Slachthuis,
luidende als volgt
,,De Directeur van het Openbaar Slachthuis heeft ons
„gewezen op verschillende mistoestanden ten aanzien van
„het gebruik der koelcellen in het slachthuis, welke door
„hem aan de hand van de bestaande verordening op het
„gebruik van het slachthuis niet kunnen worden bestreden.
„Het is hem n.l. niet mogelijk bij het voorkomen van stank
„in het koelhuis onmiddellijk in de cellen een onderzoek in
„te stellen, ten einde onreinheden te verwijderen. Ook komt
„het voor, dat slagers onderdeelen van slachtdieren in de
„cel brengen, welke daarin niet aanwezig mogen zijn, terwijl
„de mogelijkheid is uitgesloten deze terstond te verwijderen.
„Voorts is het bestaanbaar, dat vleesch van buiten den kring
„Breda geslachte dieren in de cellen wordt gebracht, zonder
„dat daarop controle kan worden uitgeoefend. Ten slotte is
„het bij e.v. zoekraken van onderdeelen van vee niet mogelijk
„onmiddellijk nasporing te verrichten.
„Ten einde deze mistoestanden te kunnen bestrijden achten
„wij het noodzakelijk, dat de Directeur voortdurend ook
„buiten de aanwezigheid der gebruikers de bevoegdheid
„heeft om de koelcellen binnen te treden, opdat hij zich van
„e.v. overtredingen kan overtuigen en zoo noodig de veror
dening kan toepassen. Om dit te kunnen bereiken is het
„noodig- dat de tweede alinea van artikel 25 der verordening