27 FEBRUARI 1931.
279
De heer HAALMAN verwijst dan naar art. 54 der
Drankwet, waar een gelijkluidende bepaling is opgenomen.
Behalve het hiervóór ontwikkelde is er echter nog een
ander bezwaar. Dit zal zich namelijk laten gelden bij
eventueele vermissing van vleesch uit de koelcellen. Dit
geval is niet denkbeeldig, het heeft zich reeds eenige malen
voorgedaan. Wie is er aansprakelijk, als er iets wordt ver
mist? De eigenaar kan er zich dan altijd op beroepen, dat
een ander dan hij een sleutel heeft van zijn koelcel, n.l. de
Directeur. Dit stelt, naar Spr. meent, den Directeur in een
scheeve positie ten opzichte van de huurders der koelcellen.
Spr. ziet in het ter tafel liggende voorstel van Burge
meester en Wethouders niets dan een doordrijven van den
Directeur, waaraan de Raad niet maar zonder slag of stoot
behoeft toe te geven. Als er werkelijk goede argumenten
worden aangevoerd en een wijziging der verordening in het
belang van het Slachthuis is, zal Spr. de laatste zijn zich te
verzetten, ondanks de wettelijke bezwaren. Maar er wordt
geen enkel steekhoudend argument aangevoerdSpr. tart
het College dingen te noemen, die het noodig maken, dat
de Directeur buiten tegenwoordigheid van de huurders in
de koelcellen kan komen.
De heer KUIJLAARS stelt voorop, dat het Gemeentebe
stuur alles in het werk moet stellen, ten einde het Slacht
huis goed te doen functioneeren. Spr. betreurt daarom ook,
dat er in den beginne eenige onregelmatigheden zijn voor
gevallen. Speciaal het opmaken van een proces-verbaal
vindt Spr. onsympathiek. Echter zooals meestal, zal het ook
hier wel geweest zijn „Waar twee kijven, hebben twee
schuld". Niettemin is Spr. er ten volle van overtuigd, dat
het voor den Directeur absoluut noodig was, zijn gezag,
vooral in de eerste dagen, te doen gelden en zijn prestige
hoog te houden.
Het verwijt van den heer Haaiman aan Burgemeester
en Wethouders, wat betreft het niet-aansluiten van Ginne-