284
27 FEBRUARI 1931.
De heer HAALMAN heeft geconstateerd, dat ook de heer
Ku ij laars toegeeft: „Waar twee kijven, hebben twee
schuld". De soepelheid van den Directeur heeft wel dege
lijk te wenschen overgelaten.
Tegen de argumenten van den Voorzitter, aangaande de
sleutelkwestie, wil Spr. nog een en ander aanvoeren. De
controle bijv. van vleesch, dat van elders is aangevoerd,
behoort niet in de koelcellen te geschieden, maar zoodra
het vleesch in het Slachthuis aankomt, al bij den portier.
Dit is ook de methode, die overal elders wordt gevolgd.
Nakeuring in de cellen is dan evenmin noodig als voor het
hier geslachte vleesch. Ook het argument der vermissing
acht Spr. onjuist. Naar Spr.'s overtuiging zal zelfs diefstal
erdoor in de hand worden gewerkt, want de slagers missen
altijd de absolute zekerheid, dat niet een ander dan zij
tijdens hun afwezigheid in de cellen is geweest. De Voor
zitter heeft zich met eenige nietszeggende woorden van de
wettelijke bezwaren afgemaakt, n.l. als zouden alle door
Spr. genoemde bepalingen betrekking hebben op woningen.
Dit is niet juist. Spr. heeft opzettelijk het betreden van
woningen buiten beschouwing gelaten. Voorts heeft Spr.
gevraagd, de feiten te noemen, welke een wijziging van de
verordening, als voorgesteld, zouden noodig maken. Hierop
is de Voorzitter het antwoord schuldig gebleven.
Gaarne zal Spr., als het hem eenigszins mogelijk is, gevolg
geven aan de uitnoodiging van den Voorzitter, om het Slacht
huis, te zamen met het Bestuur van de Slagersvereeniging, te
komen bezichtigen. Maar te veel moet men van zulk een
samenkomst niet verwachten. Als het de bedoeling van den
Voorzitter is, de meening der slagers over het Slachthuis te
leeren kennen, zal hij bedrogen uitkomen. Die zullen er
wel huiverig voor zijn, zich uit te spreken, zooals ze dat
tegenover Spr. doen. Men is altijd min of meer terughoudend
tegenover het gezag, hoe jammer men dit ook moge
vinden.
Nog even terugkomend op het beleid van den Directeur,