27 FEBRUARI 1931. 303 t vergadering, welke de Nederlandsche wetgeving waarborgt? Wij hebben een klein onderzoek ingesteld en zijn tot de conclusie gekomen, dat alleen ondervraagd is de concierge van „Ons Huis"andere zaalhouders wisten nergens van. Welke bedoeling heeft U daarmee? Wenscht U soms precies te weten, wat er gesproken wordt in onze huishou delijke vergaderingen? Het loopt op zoo'n manier de spuigaten uitik vind zulks een ongemanierde brutaliteit. Ik kom nu aan de vraaghoe staat het met een commissie van advies bij strafoplegging, niet te verwarren met een scheidsgerecht? U zult weten, Mijnheer de Voorzitter, dat de Ambtenarenwet, die op 1 Sept. a.s. in werking treedt, U verplicht een dergelijke commissie in te stellen. Op dien datum moet zij reeds ingesteld zijn. Zoo'n commissie kan bestaan uit 3 leden, één aan te wijzen door het Hoofd der Politie, één door de organisaties en die beiden wijzen een voorzitter aan. Zulks is ook het geval met een commissie van advies betreffende dienstaangelegenheden deze commissie zou moeten bestaan uit personen uit het corps met als voorzitter de commissaris. Zoo een commissie kan goed en nuttig werk doen in verband met den dienst en dat komt zoowel het publiek als het corps ten goede. Want het is nu eenmaal zoo, Mijnheer de Voorzitter, als menschen precies hun dienst moeten doen zooals is voorgeschreven, en dat zijn zij verplicht, en zij hebben practisch de ondervinding, dat het op een andere manier beter zou kunnen, dan is het te begrijpen, dat zulks niet den dienst ten goede komt. Ik wil er tevens op wijzen, dat een adres tot instelling dezer commissies aan U is gezonden, Mijnheer de Voorzitter, door den Alg. Bond van Politie-Personeel op 29 April 1929. Wij hebben nu 27 Februari 1931 dus bijna 2 jaar geleden. Het antwoord is nog niet gekomen er is zeker nog geen tijd voor geweest. Vanzelfsprekend is het, van welk een groot belang het is, indien U zoudt overgaan tot het instellen van dergelijke commissies. De vraag is gesteld, hoeveel van de niet uitbetaalde 104

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1931 | | pagina 303