310 27 FEBRUARI 1931. lijke resultaten oplevert. De heer Van Noor t vergist zich, als hij meent, dat er na het verkrijgen van het politie-di- ploma geen studie meer noodig is. Het tegendeel is waar. Spr. zou daarvan voorbeelden kunnen noemen. Het is trou wens ook wel te begrijpen, dat men zonder regelmatige studie onmogelijk op de hoogte kan blijven van den vooruitgang der moderne techniek, b.v. op het gebied der wetenschappelijke speurkunst, van de nieuwe en gewijzigde wetten, verorde ningen enz. enz. De meeste opmerkingen, uit den Raad gemaakt, spreken zich zelf tegen, omdat men eenerzijds goed onderlegde politiemannen wenscht, terwijl men anderzijds bezwaar maakt tegen hun opleiding. De heer Haaiman heeft gesproken over de weigering van het opvoeren van een tooneelstuk. Gaarne zal Spr. hierover zijn meening zeggen. Het genoemde tooneelstuk is Spr. zeer onsympathiek het is in zeer realistischen stijl geschreven en wemelt van vloeken en ongepaste uitdruk kingen. Het moet hinderlijk zijn voor de arbeiders zelf, die hun genooten aldus ten tooneele zien gevoerd. Voordat tot verbod werd besloten, heeft Spr, er den heer Me ij vis over gesproken en hem in overweging gegeven er in de raadsvergadering van Maandag j.l. een vraag over te stellen. Het lag in het voornemen, den Raad dan enkele passages uit het boek voor te lezen. De heer Me ij vis heeft hier aan niet voldaan. Spr. verzekert den Raad, dat het stuk, ook misschien omdat het hier een garnizoensplaats betreft, volkomen ongeschikt is. Het verdraagt zich niet met de eischen van de openbare orde. Als zijn persoonlijke mee ning schreef Spr. aan het slot van den brief, gericht tot het Instituut voor Arbeidersontwikkeling, het volgende „Ik kan mij niet weerhouden van de opmerking, dat het „mij ten hoogste heeft verbaasd, dat een instelling op „ar beidersontwikkeling" gericht, zoodanig stuk aan haar leden „wenscht voor te zetten. Het komt mij voor, dat deze op „betere en meer verheffende voorstellingen aanspraak zullen „maken."

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1931 | | pagina 310