27 FEBRUARI 1931. 315 is kan men er in de toekomst toe overgaan om een zelfde soort badhuis te bouwen in het meer Noordelijk ge legen deel der stad. De heer MEIJVIS citeert een gedeelte uit het verslag der Gezondheidscommissie over het jaar 1929, hetwelk betrek king heeft op de zweminrichtingen. Spr. wil daarmede het bewijs leveren, dat de Gezondheidscommissie en de Inspec teur van de Volksgezondheid, de heer Van de Velde het totstandkomen van een gemeentelijke zweminrichting nood zakelijk achten. Spr. voegt daaraan toe, dat dit tevens een object voor werkverschaffing zou kunnen zijn. Hij acht het gewenscht, dat de Raad zich over deze aangelegenheid in principe uitspreekt en dient derhalve de volgende motie in ,,De Raad spreekt zich in principe uit voor het totstand komen van een gemeentelijke zweminrichting en verzoekt Burgemeester en Wethouders voorstellen dienaangaande „zoo spoedig mogelijk bij den Raad in te dienen." Wethouder VAN MIERLO antwoordt den heer V a n V e e n, dat men toch wel kan begrijpen, dat tegen het a.s. zomer seizoen de kwestie van de waterverontreiniging nog niet in het reine is. De daarvoor ingestelde Commissie, welke weer in twee commissies is onderverdeeld, n.I. een technische en een juridische commissie, is momenteel nog doende dit zeer moeilijke vraagstuk van alle kanten te bezien, zoodat er nog wel geruimen tijd overheen zal gaan eer men tot een definitief en afdoend resultaat gekomen zal zijn. Den heer Van der Ven kan Spr. mededeelen, dat de gereorganiseerde Geneeskundige Dienst en het Geneeskundig Schooltoezicht gelukkig uitstekend functioneerenalles zal in het werk worden gesteld, opdat dit zoo zal blijven. De zaak, door den heer Me ij vis aangeroerd, is gister avond door diens partijgenoot Cohen in den breede ter sprake gebracht. De Voorzitter heeft toen opgemerkt, dat

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1931 | | pagina 315