316
27 FEBRUARI 1931.
de geheele Raad er van overtuigd is, dat het totstandkomen
van een gemeentelijke zweminrichting zeer gewenscht is
de hooge kosten, daaraan verbonden, en de moeilijkheid
om daarvoor een geschikte plaats te vinden, beletten in
deze tijdsomstandigheden evenwel een spoedige oplossing.
De met de zweminrichting „Boeimeer", getroffen
regeling, al zal zij .op den duur niet afdoende zijn, is voor
het oogenblik zeer voldoende. De kwaliteit van het water,
voortdurend in het vorig seizoen gecontroleerd, laat
volgens deskundige rapporten niets te wenschen over,
zoodat men zich zonder eenig bezwaar daarheen kan bege
ven. Er schijnt echter een categorie menschen te zijn, die
het er regelmatig op aanlegt genoemde inrichting in een
ongunstig daglicht te stellen en er voortdurend stemming
tegen te makendit is niet billijk en onjuist.
De heer MEIJVIS merkt op, dat, als de geheele Raad er
van overtuigd is, dat het totstandkomen van een gemeente
lijke zweminrichting broodnoodig is, er geen bezwaar tegen
kan zijn om zijn motie terstond in stemming te brengen,
opdat zulks ondubbelzinnig blijke.
Aan de hand van bovengenoemd jaarverslag der Gezond
heidscommissie tracht Spr. aan te toonen, dat de zwemin
richting „Boeimeer", wat de ruimte betreft, onvoldoende is
voor een stad als Breda.
De VOORZITTER zegt, dat aan de oprichting van een
gemeentelijke zweminrichting meer vastzit dan het indienen
van een motiezulks heeft op het oogenblik toch geen
beteekenis.
De heer MEIJVIS handhaaft zijn motie. Spr. wil weten,
hoe de Raad over deze aangelegenheid oordeelt.
De VOORZITTERUit het feit, dat niemand U bestrijdt,