318
27 FEBRUARI 1931.
een juiste plaats te vinden. Het is daarom beter zich in
deze niet te overhaasten. Dat men over deze aangelegenheid
al lang doende is, bewijst wel, dat toen Spr. zich in Breda
vestigde, men van plan was om aan den Lovensdijk een
zwemkom uit te graven en met den uitkomenden grond de
laaggelegen terreinen langs den Wilhelminasingel op te
hoogen.
Spr. is het niet met Burgemeester en Wethouders eens,
dat de kosten, aan het maken van een zweminrichting ver
bonden, zoo hoog zouden zijn en noemt om zijn bewering
te staven eenige cijfers. Hij wil echter in deze geen voorstel
doen, hoewel hij wel een oplossing ziet in de richting
van een z.g, „IJzeren Man", zooals bij 's-Hertogenbosch.
Spr. gelooft, dat ook Breda iets dergelijks kan verkrijgen.
Wethouder VAN MIERLO vraagt, waarom de heer Van
Veen, die thans denkbeelden naar voren heeft gebracht
van jaren her, toen hij directeur van Openbare Werken
was niet met een afdoend plan voor den dag gekomen is.
De heer ZIJLMANSHet is de vraag, of hem daartoe
opdracht is gegeven.
De VOORZITTER merkt op, dat het vroegere denkbeeld
van een „IJzeren Man" geen voortgang had uit vrees voor
de hooge kosten daaraan verbonden.
De heer GRUIJS verzoekt den heer Van Veen zich
nader te verklaren, als hij een goede oplossing voor dit
vraagstuk weet.
De heer VAN VEEN zegt, dat de heer Gruijs hem
blijkbaar verkeerd heeft begrepen hij heeft alleen maar een
idee geopperd.