27 FEBRUARI 1931. 321 den heer Van Veen. Ik zou ook den heer Van Veen willen verwijzen naar hetgeen hij gezegd heeft in de ver gadering van 16 Januari '29 (bladzijde 36, beginnende bij den 17en regel), daarin heeft hij het tegen de heeren aan de over zijde als volgt „en ten slotte omdat zij zich zullen moeten ontzeggen de „houding als waren zij de zweep, die een raadsmeerderheid „in de richting van woningbouw drijft." Wij behoeven hier niet door de zweep van de heeren aan de overzijde en van den heer Van Veen te worden opgejaagd wij weten zelf wel, wat wij te doen hebben en wij maken van onze meerderheid ook geen machtsmisbruik zooals het simpele raads verslag je in „Het Volk" van heden morgen het doet voorkomen. De heer BROOS merkt het volgende op Mijnheer de Voorzitter. Wat de voorziening in goede en doelmatige arbeiderswo ningen betreft, is het mijn meening, dat, zoodra de wonin gen aan het Westeinde door gegadigden zullen zijn betrok ken, dan niet alleen alle noodwoningbewoners, maar ook die van vele zoogenaamde krotwoningen zullen hebben gekregen een behoorlijke arbeiderswoning, die door steun van Rijk en Gemeente aan hen kan worden beschikbaar gesteld voor een lagen huurprijs. En al zouden wij zeker allen na 1 Mei 1927 gaarne het bouwen van normale arbeiderswoningen in een vlugger tem po hebben gezien, hierbij moet rekening worden gehouden met het feit dat Breda na de annexatie eerst in het bezit moest trachten te komen van voor dat doel geschikten bouwgrond tegen redelijken prijs. Nadat de Gemeente op 27 Maart 1928 de beschikking had gekregen over een com plex aan het Dijkplein, werden op 6 Juni 1928 credieten toegestaan voor het bouwen van 70 arbeiderswoningen. Hierdoor zal het wel duidelijk zijn, dat al stemde op 26

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1931 | | pagina 321