27 FEBRUARI 1931.
333
daaruit een andere conclusie hebben getrokken dan de heer
Van Mierlo gedaan heeft.
De VOORZITTER doet voorlezing van de motie-H a a 1 m a n,
zooals zij thans luidt, namelijk:
„De Raad der gemeente Breda, van oordeel, dat het
„wenschelijk is over te gaan tot de invoering eener regeling
„van toeslag op de huren van woningen voor groote
„gezinnen, noodigt Burgemeester en Wethouders uit, een
„dergelijke regeling te ontwerpen en bij den Raad in te
„dienen en gaat over tot de orde van den dag."
Spr. blijft van oordeel, dat men deze motie niet voet
stoots kan behandelen en geeft daarom nogmaals in over
weging, haar te stellen in handen van Burgemeester en
Wethouders om prae-advies, hetwelk binnen korten tijd
zal worden uitgebracht.
Daartoe wordt zonder hoofdelijke stemming
besloten.
Wethouder VAN MIERLO zegt, dat hij de houding van
de S.D. fractie, ten opzichte van het voorstel van Burge
meester en Wethouders, betreffende den bouw van 157
woningen aan het Westeinde, niet verkeerd heeft voorgesteld.
Burgemeester en Wethouders waren daarbij gebonden aan
de normen door de Rijksregeling gesteld. Men kon dus
weten, dat elke poging om veranderingen daarin aan te
brengen, tengevolge zou kunnen hebben, dat het geheele
plan van de baan werd geschoven. Daarop is trouwens door
den Voorzitter nog eens ten overvloede gewezen, vóórdat
de stemming over het voorstel-Z ij 1 m a n s plaats had. Des
niettemin hebben de heeren van de S.D.A.P. voor dat
voorstel gestemd.
Op de door den heer Schrauwen gestelde vraag ant
woordt Spr., dat hij de gegevens omtrent het aantal woning-