2 MAART 1931. 367 Brantjes heeft namelijk gezegd, dat hij gaarne aan de tot standkoming van een openbare bewaarschool en een nieuwe openbare lagere school zal medewerken als zij inderdaad noodig blijken te zijn. Welnu, zegt Spr., die noodzakelijk heid zal wellicht zeer spoedig blijken. De plicht om daar naar een onderzoek in te stellen, rust feitelijk op Burge meester en Wethouders Spr. geeft dat den heer Van Veen onmiddellijk toe maar de zaak, waar het hier op het oogenblik om gaat, is dezeWat verstaat men onder „als de noodzakelijkheid blijkt" De beantwoording van die vraag is van groot belang, want wanneer het in dit ge val op de zelfde manier toegaat als indertijd bij de behan deling van het verzoek om oprichting van een openbare bewaarschool, toen 190 handteekeningen nog niet voldoende bleken te zijn, dan wordt de zaak weer afgewimpeld. De heer Brantjes ontkent, dat kinderen de toelating tot de bijzondere bewaarschool geweigerd is, omdat hun broer tjes of zusjes de openbare lagere school bezochten. Spr. is bereid den heer Brantjes verschillende gevallen met naam en toenaam te noemen, waaruit blijkt, dat zulks wel dege lijk is voorgekomen. De heer BRANTJES zegt, naar aanleiding van de opmer king van den heer Haaiman, betreffende de opheffing van de openbare school aan de Kloosterlaan, dat men zeer waar schijnlijk toch geen genoegen zou hebben genomen met twee onderwijskrachten voor 94 leerlingen. De heer VAN VEEN onderschrijft dit argument van den heer Brantjes, maar hij blijft van oordeel, dat de ophef fing van die school ontijdig is geweest met het oog op den binnenkort aan te leggen weg over het Chassé-terrein, waar door die school gemakkelijk en vlug te bereiken zou zijn geweest voor leerlingen uit de omgeving van het Wilhel- minapark.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1931 | | pagina 367