368 2 MAART 1931. Spr. geeft den Voorzitter toe, dat de Gemeente haar plicht tegenover het openbaar onderwijs heeft gedaan, maar, zegt Spr., als zij dit niet gedaan had, dan zou haar zulks op zeer hooge kosten zijn te staan gekomen. Spr. zegt voorts, dat de oudere openbare scholen over het algemeen dat koude en sombere hebben, hetwelk een een kenmerk was van den tijd, waarin zij gebouwd zijn. Hij beveelt dan ook ten zeerste het denkbeeld aan om die schoolgebouwen wat warmer aan te kleeden. De VOORZITTER constateert, dat het door den heer Haaiman tot Burgemeester en Wethouders gerichte ver wijt over achterstelling van het openbaar bij het bijzonder onderwijs ten slotte op niets neer komt. De ontwikkeling van de onderwijswetgeving is oorzaak, dat er in de laatste jaren zoovele modern ingerichte bijzondere scholen bij ge komen zijndit verschijnsel doet zich ook overal elders voor. Bepaalde aanwijzingen omtrent het gebrek aan outillage zijn niet gedaan, terwijl slechts vaag is aangeduid, dat in het Zuidelijk deel der Gemeente een nieuwe openbare lagere school wel gewenscht zou zijn. Naar aanleiding hiervan zegt Spr., dat, als men met een honderdtal handteekeningen kwam aandragen, dit voor Bur gemeester en Wethouders nog geen reden zou zijn om een voorstel te doen tot oprichting van een nieuwe schoolzij zouden eerst eens overwegen, of die leerlingen niet op de bestaande openbare scholen waren onder te brengen. Men moet niet uit het oog verliezen, dat Breda voor een stad, welke een bepaalde politieke kleur heeft, vele niet-Katho- lieke onderwijsinrichtingen telt, zoodat van éénzijdigheid van de scholen niet kan worden gesproken. De heer VAN WERKHOOVEN spreekt er zijn verwon dering over uit, dat Burgemeester en Wethouders honderd handteekeningen onder een verzoek om oprichting eener

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1931 | | pagina 368