2 MAART 1931.
369
openbare school niet voldoende achten, terwijl de Roomsch-
Katholieken voor elke parochie minstens één bijzondere
lagere school eischen, onlangs zelfs nog aan de Lunetstraat.
De VOORZITTER antwoordt den heer Van Werk-
hooven, dat die school daar broodnoodig is; de overvolle
klassen zijn voorloopig in andere schoolgebouwen onder
gebracht. Het bijzonder onderwijs heeft trouwens het recht
binnen de wettelijke bepalingen de oprichting van nieuwe
scholen te eischen. Burgemeester en Wethouders komen
er, voor zoover zij zulks kunnen, wel degelijk tegen op, in
geval die eischen onbillijk zijn.
De heer VAN WERKHOOVEN merkt op, dat de woor
den van den Voorzitter in flagranten strijd zijn met de
practijk, getuige de oprichting van twee bijzondere scholen
aan de Zandberglaan. Ondanks het feit, dat zich destijds
niet voldoende leerlingen daarvoor hadden aangemeld, advi
seerden Burgemeester en Wethouders toch tot beschikbaar
stelling van de voor de oprichting benoodigde gelden en
toen er dezerzijds op werd gewezen, dat de aanvraag dus
niet voldeed aan de wettelijke voorschriften, gaf de Voor
zitter te kennen, dat wel te verwachten was, dat zich tegen
het tijdstip, waarop de scholen gereed zouden zijn, het ver-
eischte aantal leerlingen zou hebben opgegeven.
De VOORZITTER; De practijk heeft inmiddels uitgewe
zen, dat de scholen terecht zijn opgericht. Overigens kan
Spr. niet toegeven, dat met de wettelijke eischen geen
rekening is gehouden.
De heer VAN WERKHOOVEN acht die handelwijze van
Burgemeester en Wethouders niet te vergelijken met die
ten opzichte van het eertijds gedaan verzoek om oprichting
eener openbare bewaarschool of met hun houding ten aan
zien van de naar voren gebrachte wenschelijkheid van het