390 2 MAART 1931. In verband met de cijfers, welke de heer Me ij vis uit de in Eindhoven geldende steunregeling heeft aangehaald, zegt Spr. te meenen, dat die regeling maar tot een maximum van 60 van het loon gaat. De heer MEIJVISZij gaat tot 80 De heer BROOS zou ook gaarne zien, dat er meer werk werd verschafthij vindt dit altijd beter dan steunverleening. Spr. is het echter niet met den heer Meijvis eens, dat er te dien opzichte niets gedaan is het feit, dat de bedragen, welke voor werkverschaffing en werkverruiming in den laatsten tijd zijn uitgegeven, aanmerkelijk zijn gestegen, logenstraffen diens bewering. Verder heeft de Raad groote bedragen gevoteerd voor rioleerings- en bestratingswerken. Spr. geeft de voorkeur aan een zoodanige werkverruiming boven werkverschaffing. Het zou hem aangenaam zijn, indien Burgemeester en Wethouders daarbij een groot aan tal werkloozen te werk konden stellen. Vervolgens zegt Spr. het volgende Wat het voorstel betreffende de crisissteunregeling aangaat, zoo dit wordt bezien alleen uit een oogpunt van behoefte, dan is zoowel deze als elke andere steunregeling onvol doende, omdat er zeker altijd personen zullen zijn, voor wie in verband met sommige lage loonen, de steunuitkeering nog onvoldoende zou zijn al werd hun het volle bedrag van hun loon aan steun gegeven. Doch, daar de wensche- lijkheid medebrengt, dat er een zeker verschil bestaat tusschen de steunuitkeering en het verdiende loon, werd door de Regeering bepaald, dat, behalve voor de groote gezinnen van zes en meer personen, de steunuitkeering nimmer meer mag bedragen dan 65 van het verdiende loon. En al geven nu groote steden, zooals Amsterdam, Rotterdam, Haarlem enz., boven de norm van het steun bedrag aan haar werkloozen nog toeslag voor brandstof en huishuur, toch is ook daar de bepaling van kracht, dat de

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1931 | | pagina 390