400
2 MAART 1931.
kend van de door den heer Van Veen bedoelde vrijheid,
die de gemeentebesturen ten deze zouden hebben. De uit-
keering wordt evenwel beïnvloed door de limiet, i.e. 65
resp. 70% van het loon, zoodat zij ten slotte toch verband
houdt met het loon.
Ten slotte moet Spr. de opmerking van den heer M e ij v i s,
dat Breda in deze achteraan komt sukkelen, bestrijden. De
uitgaven der gemeente, ter bestrijding der werkloosheid en
dezer gevolgen, bedroegen in 1927: f 17.798.80, in 1928:
f20.114.85, in 1929: f22.108.66 en in 1930: f39.096.-.
Er zit dus climax in deze uitgaven. In 1931 zal dit nog heel
wat sterker zijn.
Men kan hieruit zien, dat het niet juist is om het te
doen voorkomen alsof de belangen van de werkloozen hier
worden verwaarloosd.
De heer VAN HOUTEN merkt op, dat de heer Broos
heeft gezegd, dat het in Holland de Communisten en hier
de Socialisten zijn, die den indruk naar buiten vestigen, dat
de rijksregeling onvoldoende is. In dit verband wil Spr.
er de aandacht op vestigen, dat er in de groote steden van
ons land een innige samenwerking bestaat tusschen de drie
grootste vakcentrales en dat die geen middel onbeproefd
laten om verbetering in de rijksregeling te verkrijgen en den
nood der werkloozen te lenigen. Spr. hoopt, dat ook de
heer Broos daaraan zal medewerken.
Verder zegt Spr., dat zijn fractie bij het stellen van de
steunbasis op f 13 is uitgegaan van een weekloon van
f 20 dat is dus ook 65% van het loon en beveelt
de voorstellen zijner fractie nogmaals warm aan.
Het amendement-Van Houten, om de be
dragen, bedoeld in art. 6 der steunregeling, te
stellen op f 13,voor gehuwden en kostwinners
en f 10,voor kostgangers, wordt in stemming