31 MAART 1931.
431
de eerste plaats is het van economisch standpunt beschouwd
voor Breda alleen een zeer dubieuse onderneming en in de
tweede plaats behoeft men op de aanwezigheid van een
destructor in de gemeente niet gesteld te zijn wegens de
onaangename luchtSpr. heeft zich daarvan persoonlijk te
Bergum in Friesland, waar de destructor van de Neder-
landsche Thermochemische Fabrieken gevestigd is, overtuigd.
Nu zal de cadaver-vernietiging geschieden op een plaats,
waar men er hier geen hinder van zal hebben.
Den heer Van Veen antwoordt Spr., dat de landbouwers
wettelijk verplicht zijn de cadavers af te staan en dat de
wet aan de gemeente de verplichting oplegt om deze uit
een oogpunt van algemeen belang te vernietigen, daarom
kunnen de kosten daarvan niet op de eigenaren verhaald
worden.
De afgekeurde geslachte dieren en het z.g. slachtafval
zullen hoogstwaarschijnlijk ook wel onder de bepaling van
art. 10 vallen. Burgemeester en Wethouders zullen dat voor
alle zekerheid nog eens onderzoeken, evenals de kwestie
betreffende de ossen.
De heer HAALMAN is het ook onmiddellijk opgevallen,
dat er in de bepalingen van het concept-contract hiaten
zijn. Spr. acht het daarom van belang de verdere behande
ling van deze aangelegenheid aan te houden en de ontwerp
overeenkomst nog eens goed onder de oogen te zien,
anders kan zij in de practijk tot moeilijkheden aanleiding
gevenwellicht zijn er ook nog andere dubieuse punten
dan die, waarop de heeren Van Veen en Van de Ven
hebben gewezen. Ook vraagt Spr., of de Slachthuiscommissie
in deze gehoord is.
Verder zegt Spr., naar aanleiding van de uitlating van
den Voorzitter, dat deze de aanwezigheid van een destructor
in de Gemeente niet gewenscht acht, dat, als de N. C. B.
een zoodanige inrichting in Breda wil vestigen, men dat