444 31 MAART 1931. genomen, derhalve stelt Spr. voor, dit aan Gedeputeerde Staten mede te deelen. Spr. vraagt, of de Raad zich hier mede kan vereenigen. De heer VAN VEEN verklaart zich daarmede te kunnen, vereenigen, mits bij die mededeeling wordt vermeld, dat de berging van faecaliën weliswaar voorloopig op het bestaande terrein blijft, doch dat het in de bedoeling ligt om deze gaandeweg op te heffen. De VOORZITTER heeft daartegen geen bezwaar. De heer MEIJVIS zegt, dat hiermede de zaak nog niet is opgelost. De Hoofdinspecteur van het Lager Onderwijs heeft namelijk bezwaar tegen de oprichting van de school aan de Lunetstraat zoolang de vuilnisbelt niet is verplaatst. Deze zal dus geen genoegen nemen met een toezegging in die richting, tenzij de belt verdwenen is, wanneer de school geopend wordt. Daarop wordt besloten, Gedeputeerde Staten te antwoorden als door den Voorzitter in over weging is gegeven, met inachtneming van den door den heer Van Veen voorgestelde aanvul ling. De heer HAALMAN verzoekt Burgemeester en Wethou ders het concept van dit schrijven aan den Raad over te leggen. De VOORZITTER zegt dat het nog nooit is voorgekomen, dat een brief, door Burgemeester en Wethouders namens den Raad geschreven, door dit college gedesavoueerd is.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1931 | | pagina 444