5 JANUARI 1931 47 tweemaal betaalt. Spr. vraagt, of er geen pogingen zijn aan gewend om de Ned. Hervormde Gemeente er toe te bewe gen in de kosten bij te dragen, en hoe men er toe is ge komen, dit wèl aan de Restauratie-commissie te vragen. De heer VAN VEEN is het met den heer Van de Ven niet eens, dat het Kerkbestuur in deze beveiliging een bij drage zou hebben moeten verleenen. De Gemeente heeft voor de beveiliging tegen brandgevaar van alle perceelen zoo afdoende mogelijke maatregelen te nemen en het is dan ook nog niet voorgekomen, dat b.v. voor het plaatsen van meer dere brandkranen in de buurt van eenig gebouw een bijdrage werd gevraagd. Is men het hiermede al niet eens, dan zou het bedrag zich in elk geval kunnen bepalen tot de luttele kosten van een paar spruiten met koppelingen op de standleidingen in den Toren. Wat het plan zelf betreft, heeft Spr. daartegen geen be zwaar, al ziet hij daarin meer een „beau geste" dan een afdoende oplossing. Indien namelijk de houten spits bij inslaan van den bliksem in brand geraakt, zal deze in de meeste omstandigheden en door het tijdsverloop, noodig om het water onder druk te brengen, toch niet te redden zijn. Spr. zou er daarom zeer veel voor voelen om de houten vloeren, met name die onder de spits, met onbrandbaar materiaal, b.v. een laag van gewapend-beton, te beschermen en wel in de eerste plaats om het carillon tegen neervallende brandende houtmassa's te beveiligen. Spr. geeft Burgemeester en Wethouders dit denkbeeld in overweging, alsook de vraag, of het niet kan voorkomen, dat de sprinklers van de stijgbuis op ongewenschten tijd, tenge volge van drukstooten in de leiding, gaan werken. De VOORZITTER zegt, dat Burgemeester en Wethouders, in tegenstelling met den heer Van Veen, wèl van meening

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1931 | | pagina 47