30 APRIL 1931. 485 het dienstjaar 1931, met ontwerp-antwoord van Burgemees ter en Wethouders. Zonder eenige bedenking wordt dit ontwerp- antwoord goedgekeurd en vastgesteld. 23. Voorstel van Burgemeester en Wethouders, tot vaststelling van het aantal te heffen opcenten op de Gemeentefondsbelasting voor het dienstjaar 1931/1932, luidende als volgt: „In Uw vergadering van 30 Juli 1930 werd het „aantal te heffen opcenten op de gemeentefondsbelasting „vastgesteld op 32. Reeds bij de behandeling der gemeen- „tebegrooting 1931 kwam naar voren, dat met dit aantal „niet kan worden volstaan. Deze begrooting moest sluitend „worden gemaakt met een aantal opcenten van 48. Evenwel „werd daarbij medegedeeld, dat niet dan na ontvangst der „noodige belastinggegevens van den heer Inspecteur der „directe belastingen betreffende het belastingjaar 1930/31 „met meerdere juistheid het aantal benoodigde opcenten „kon worden vastgesteld. „Nu deze gegevens zijn binnengekomen, kan deze aange legenheid in behandeling worden genomen. „Bij de vaststelling van den vermenigvuldigingsfactor voor „het belastingjaar 1930/31 op 0.8, werd besloten van de „opbrengst een bedrag van f 560.000.— te brengen ten bate „der begrooting voor 1930 en het meerdere ten bate der „begrooting 1931 (volgnr. 161 b.j. „De werkelijke opbrengst van het belastingjaar bedroeg „op 24 April j.l. f 832.028.87 en wordt door den Inspecteur „der directe belastingen uiteindelijk geraamd op f 850.000.— „Hiervan is geboekt op 1930 f 560.000. „zoodat het meerdere, komende ten bate „van volgnummer 161 b. der begrooting „1931 bedraagtf 290.000.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1931 | | pagina 485