490 30 APRIL 1931. De VOORZITTER antwoordt, dat er iets voor aan houding van dit punt valt te zeggen. De zaak heeft nog heden een punt van bespreking uitgemaakt met het Hoofd bestuur van den Ned. Bioscoopbond. Naar aanleiding van die bespreking acht Spr. het niet gewenscht thans een be sluit in deze te nemen. Wèl ware het misschien wenschelijk het gevoelen van den Raad ten opzichte van deze kwestie te vernemen. De heer HAALMAN verklaart, dat het hem niet mogelijk is thans zijn standpunt in deze te bepalen. Hij moet de zaak eerst eens van alle zijden bezien alvorens zich een bezonken oordeel daarover te kunnen vormen. De heer VAN DE VEN verklaart, namens zijn fractie, dat zij volkomen gereed is om deze aangelegenheid in be handeling te nemen. Spr. heeft echter geen bezwaar om aan het verzoek van den heer Haaiman te voldoen. De heer VAN VEEN heeft er ook geen bezwaar tegen om de behandeling van dit prae-advies aan te houden. Spr. zou echter wel een uitspraak willen zien uitgelokt over de vraag, of men nakeuring al of niet gewenscht acht, zonder nu reeds in discussie te treden over de wijze, hoe daarin is te voorzien. Zulk een uitspraak behooren Burge meester en Wethouders z.i. thans reeds te ontvangen. Den VOORZITTER lijkt het minder juist den Raad een dergelijke uitspraak af te dwingen, terwijl er leden zijn, die verklaren hun standpunt in deze nog niet te kunnen be palen. Men krijgt dan een dubbele behandeling van de zaak. De heer VAN VEEN vindt, dat ieder toch wel kan zeggen, of hij al dan niet voor nakeuring van films is.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1931 | | pagina 490