5 JANUARI 1931 49 De heer VAN VEEN wijst er den heer Van de Ven op, dat dit voorstel niets met het jaarlijksch onderhoud van de Kerk heeft uit te staanhet gaat hierbij om het behoud, niet om het onderhoud, van dat historisch bouwwerk. Het ligt volgens Spr. eerder op den weg van de Restauratie- Commissie om te zorgen, dat het monument ook wat de beveiliging betreft naar de eischen des tijds wordt ingericht. Spr. vindt zooals gezegd dit voorstel sym pathiek, maar hij blijft volhouden, dat het met betrekking tot de houten spits niet veel zal uithalen, wanneer daarin de bliksem mocht slaan. Men weet uit ondervinding, dat daartegen nu eenmaal niet veel te doen valt. Daarom zou hij het voorgestelde plan willen aanvullen met de zooeven door hem aangegeven voorzieningen aan de houten vloeren, welke zich onder de spits bevinden. De VOORZITTER zegt, dat het denkbeeld van den heer Van Veen te bevoegder plaatse zal worden over wogen. De heer VAN VEEN wenscht daaromtrent een rapport van deskundigen aan den Raad te zien overgelegd. Het is Spr. er vooral om te doen, het kostbare carillon te beschermen. De VOORZITTER antwoordt, dat te dien aanzien over leg zal worden gepleegd. Den heer Van de Ven wil Spr. nog opmerken, dat de kosten voor brandbeveiliging niet tot de jaarlijksche onderhoudskosten gerekend kunnen worden. Er is dus wel iets te zeggen voor een bijdrage van de Restauratie-Commissie. De heer CERUTTI vindt de technische opmerkingen, welke door den heer Van Veen gemaakt zijn, zeer

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1931 | | pagina 49